De indianen komen oorspronkelijk uit Amerika, dat is zo gekomen door Columbus. Columbus ging op reis, om met een anderen weg Indië te bereiken. Uiteindelijk kwam hij bij land aan, hij dacht dat hij op Indië was maar later zijn we erachter gekomen dat hij bij Amerika. Er woonde mensen op Indië (Amerika) Columbus heeft die mensen indianen genoemd. De taal van de indianen was bij elke stam heel verschillend, er werden meer dan 500 talen en 2200 dialecten gesproken. Toen de Europeanen in Amerika kwamen konden ze de taal van de indianen niet verstaan, maar de indianen hadden ook pictogrammen gemaakt die begrepen de Europeanen wel. Het waren plaatjes van dieren, mensen en voorwerpen. Binnen de familie had iedereen een eigen taak. De mannen deden niet veel in het huis, ze jaagden, gaven leiding en beschermde de stam. De vrouwen bleven in de buurt van het huis, ze verbouwde gewassen, zorgde voor de zieken, bereidden het eten en maakte kleding. Alle meisjes moesten al heel vroeg hun taken voor later leren, de jongens moesten mee wapens maken en mee op jacht. De kinderen konden al op hun twaalfde trouwen. De indianen jaagde vooral veel op bizons, voor ze de bizon gingen vangen deden ze een bizondans. De indianen wisten als er een bizon in de buurt was door de voetsporen. Ze volgende de bizon te voet en onopvallend, zodat ze uiteindelijk bij de hele kudde bizons aan kwamen. Dan lagen ze een pad aan en dreven ze de bizons zo ver tot ze uiteindelijk in een afgrond vallen. Dan brengen ze de bizons naar het kamp en dan word het eten klaar gemaakt.